zondag 27 april 2014

RIT








Vlak voor Delft, komend met de trein vanuit Rotterdam, ligt aan weerszijden van het spoor een aangelegd natuurgebied. Op rechthoekige kavels plantte men bomen, groef watergangen en legde bruggen en fietspaden aan. Door het ‘Fenster’ kijk ik mee in de lengterichting van de sloten die haaks op het spoor liggen. Een ijzeren patroon herhaalt zich: aan de einder steken winterse restanten van riet uit het water en dichterbij glinstert de sloot, omzoomd door bloeiend koolzaad. Het koolzaad groeit ook in kringen rond de bomen, kruipt over alle bermen en glorieert te midden van het ontluikende groen van struiken en bomen.
In Delft stap ik de trein uit en houd mijn ov-pasje, gestoken in het NS-hoesje, in mijn hand om het straks langs de NS-pilaar met zijn in-en uitcheckoog te laten flitsen. Een plastic verfrommeld Jumbo-tasje rolt aangedreven door de wind over het perron. Ik loop langs een donkerbruingrijze wand waartegen een brunette met een bleek gezicht, leunend op de volgende trein wacht. In haar gezicht staat een rood cupidomondje geëtst.
Buiten het station komt een man op een fiets aangereden die dezelfde kleur heeft als New Yorkse taxi’s, en over zijn spatborden is hetzelfde zwart-wit blokpatroontje aangebracht als die de uniformen van Britse politieagenten sieren. Ik spring bij hem achterop. We rijden langs een knalgele brandkraan.

“Héééhh man, jij spuit ons nahat!”. Giechelend rennen meisjes met korte rokjes en witte sokjes weg voor de breed uitwaaierende straal water die Tony over het trottoir sprietst. De damp slaat van de tegels. Langzaam loopt de goot vol met water dat gorgelend wegstroomt in de put aan de stoeprand. Op de trap van de huizen langs de straat hitst en stel pubers hem op; Maria schreeuwt het hardst. Hij draait de knop van het waterkanon nog verder open. Uit een straat verderop klinken sirenes van politiewagens. Men hoort het niet eens meer.
Pareltjes water liggen op het kroeshaar van de jongen, die nu op blote voeten om de waterbron heen danst op het ritme James Browns funky I’m real. Hij zwaait met zijn armen en maakt steeds hogere sprongen, hij struikelt over zijn eigen voeten, valt en blijft gierend van de lach op straat liggen.

We rijden naar het oude centrum de stad. Ik kijk naar de klinkers die onder mij door zoeven. De fiets maakt een sprongetje over een geel kunststof vierkantje van het waterbedrijf. Ik veer op van de bagagedrager en grijp de man vast. Ik vlij mijn hoofd tegen zijn rug.
Mijn vader legde vroeger altijd zijn hand op mijn rug, maar deze chauffeur houdt de zijne stevig aan het stuur.
In de Voldersgracht drijft een anderhalf meter hoge badeend. Wanneer hij te ver op drift raakt in de richting van het Jan Steen-nest van een waterhoentje, wordt hij met opgetrokken en gespreide vleugels verjaagd.
We komen langs een boekhandel waar in de etalage tientallen bakjes bloeiende narcissen staan.

“Man, doe nou toch eens normaal!” Dat perste mijn vader tussen zijn lippen door richting mijn broer. Deze had weer eens de kap van zes zachtgekookte eieren afgeslagen en ze op een rijtje in eierdopjes langs de rand van de tafel gezet. Hij zou zo meteen met één beweging alle eitjes van zout voorzien. Daarna zou hij op zijn stoel gezeten, langs de tafel op zijn stoel over het zeil schuivend, de eieren een voor een leeg lepelen. Het was zijn sport ervoor te zorgen dat nergens eigeel over de rand zou druppen. Daarna zou hij witte boterhammen roosteren en die met de kopjes van de eieren naar binnen werken. Onze poes wachtte altijd geduldig tot mijn broer haar de eierschaaltjes gaf om lekker leeg te likken. “Prrr”.

Na een rondje om de kerk zet de gele fiets me weer af bij het station. Terug in Rotterdam haal ik mijn eigen fiets uit de stalling. Ze staat geparkeerd onder nummer 254, van een..., ja sorry hoor, dát was toeval:












foto: Edith Nijhof

Bij het laatste stoplicht voordat ik mijn eigen straat inrij, staat een vrouw voor me met een zilveren fiets. Ze draagt turquoise suède enkellaarsjes met strogele hakken, een smaragdgroene broek en een donkerblauw jasje. Jammer dat ik thuis ben.

11 april 2014
© copyright edith nijhof



Geen opmerkingen:

Een reactie posten