dinsdag 3 juni 2014

Het moment: deel 2


Op vrijdag 11 april 2014 betreed ik de hoofdstad met een stille fantasie. Het is een lentedag en ik wil herinneringen herhalen aan slenteren langs grachten, het betasten van op uitbotten staande knoppen van klimhortentia’s, het kijken naar tientallen meters hoge, diepdonkergroene, langs historische panden groeiende hedera’s en het luisteren naar bijna onhoorbaar zacht ruisen van de bomen langs het water, die lichtgeelgroene bladerbolletjes dragen, om maar niet te spreken van het ijle zonlicht dat daar doorheen kan filteren: een ansichtkaart.

Ik kijk tegen de zon in en mijn weg wordt versperd door toeristen die als mestkevers met zwarte schilden over elkaar heen kruipen om hun prooi op te vreten. Overal lopen en kruisen trambanen elkaar: ik moet bij elke stap oppassen er niet in te zwikken en tegelijkertijd - temidden van het gebrom en getoeter van auto’s, klikkende verkeerslichten, bellende fietsers, app-bliepen en omroepberichten vanuit het station -  horen of er niet een tram me op de hielen zit. Ware het niet dat ik voor een lezing kwam, ik was meteen omgekeerd om het weidse plein voor het station van Rotterdam op te kunnen rennen.

Ik steek een aantal kruisingen over en begeef me naar de Rozengracht. Denk nu niet dat die vol staat met zijn naamgenoot. Hier knarsen en piepen en denderen de trams zo luidruchtig dat zelfs de muziek vanuit de kroegen er door overstemd wordt. Met mijn handen over mijn oren, mijn sjaal stevig om mijn nek geknoopt en mijn kraag hoog opgetrokken ga ik op zoek naar een etablissement om een grote kop thee te drinken. Ik dwaal langs grachten en door tussenstraten: deur na deur hotels met donkere entrees en overal puilen mensen uit koffie- en eethuizen en de cafés. Voor hun puien zitten honderden mensen op terrassen. Dikke jassen aan, en paffen, drinken en schreeuwen maar. Langs elke reling van de sierlijke boogbruggen over de grachten staan twee rijen dik fietsen vastgesnoerd, op de grond tussen hen in liggen weggegooide plastic flesjes, flarden krant, verweekte folders en neergesmeten patatzakken. Langs de eeuwenoude waterwegen staan auto’s geparkeerd als een slinger processierupsen en in het water is het niet rustiger: kop aan staart liggen daar de bootjes.

Na een dikke vijf kwartier passeer ik een smal grachtenpandje waarvan de vensters open staan. Ik hoor vrouwenstemmen die rustig met elkaar praten. Ik kijk naar binnen en zie rond een vierkante tafel vier dames met wit haar zitten. Voor hen op een linnen tafelkleed staat een porseleinen theeservies dat met pastel getinte bloemen gedecoreerd is. Achter de tafel tegen de wand tikt een Friese staartklok. Ik zie de gewichten hangen die de tijd doen verlopen. De luisterende vrouwen rusten ontspannen met hun rug tegen de leuning van hun comfortabele eetkamerstoelen, die met zachte bekleding gepolsterd zijn. De sprekende dame leunt een beetje naar voren en knikt met haar hoofd om haar betoog kracht bij te zetten.

En daar, daar om de hoek vind ik dan eindelijk een cafeetje waar slechts een enkel stelletje voor het raam zit en twee dames aan de toog staan. Ik bestel mijn kop thee en krijg er twee koekjes bij: een zwangere barvrouw met een buik als een ballon doet zich namelijk tegoed aan een zonet door haar opengetrokken pak koekjes, waaruit ik een extra exemplaar mag nemen. ‘Doe mij maar die krakeling’, zeg ik. Op het moment dat mijn tanden het koekje kraken en de suiker in mijn mond knispert, kom ik weer tot rust.

© copyright edith nijhof
 april 2014