maandag 8 juli 2013

Nobelprijs voor de lezer



Zonder lezers zijn Nobelprijswinnende auteurs nergens. Het is tijd  voor een Nobelprijs voor lezers.

Stel: je interviewt mij en vraagt: ’Welk boek ligt op jouw nachtkastje?’ dan zou ik zeggen: ‘Het nachtkastje is te klein en je vraag te beperkend’. 

‘Oh,….eh… ja …. Eh...’, zo zou je kunnen reageren.

In tegenstelling tot andere leesbeesten bezit ik geen wanden vol boekenkasten, volgestouwd met in twee lagen achterelkaar geperste boeken. Ook drijven er geen eerst - nog – deze – lezen – boeken bovenop de in het gelid staande exemplaren. En al helemaal niet kijk ik uit op een boekenvoorraad die op kleur is gerangschikt. Een boek is toch geen decoratie!

Mijn bibliotheek staat in het Centrum van Rotterdam. Via haar zijaders stuwt die boeken mijn richting uit die zich toevalligerwijs niet in haar hart bevonden. Het digitale boek ontsloot zich nog niet voor mij en ik vind dat helemaal niet erg. Om de tien dagen fiets ik met plezier naar dat gebouw vol kennis en leven.
Op de begane grond schaken mannen dat het een aard heeft, geaccompagneerd door ingeslikte zuchten: ‘Aaoohw, niet die zet!’, of elkaar oplossingen in het oor smiespelende toeschouwers. Soms vlindert een kleuter met armen als molenwieken over het kamerbrede speelvlak.
Een stille club mannen daar. Met de ellebogen op de knieën voorover hellend, of relaxt achterover leunend, één arm over de rugleuning gelegd en onder de gordel de ene voet op de ander knie steunend, volgt het publiek het tweetal dat staand op een levensgroot schaakbord de stukken in een nieuwe positie plaatst. De schaakstukken symboliseren bouwwerken van Rotterdam.

Ik loop verder, neem de roltrap naar boven, glij langs de tientallen mannen die al jaren op de eerste etage nationale en internationale kranten lezen, zweef naar de tweede etage en zoek daar mijn romans uit. De muziekafdeling wil ook wel eens mijn komst genieten. En heel soms ga ik naar de top van de boekenstolp. Dáár bereidt de nieuwe Rotterdamse werkende klasse zich voor op haar toekomst. Jongens met gitzwarte haren, meisjes met en zonder hoofddoek, fluisterende wiskundekenners, gesmoord giechelende volrijpe jonge dametjes, en nerds; allemaal zitten ze met hun neus in de boeken, met hun ogen vastgeprikt aan beeldschermen en met de pen in de hand in hun cahiers belangwekkende zaken te noteren. Ik daal weer af, scan mijn boeken en peddel naar huis.

Daar, op de eettafel, de salontafel, de bank, (pardon: het toilet), mijn bureau én op mijn nachtkastje ligt dan de achtergebleven leesvoorraad, gecombineerd met de oogst voor de komende tien dagen. Een greep eruit: Van vroeger; levensverhalen schrijven van Joke Fransen, Geld verdienen met sociale media van Cor Hospes, Nederlands in de onderbouw van Helge Bonset en collega’s, Hoog aan de duinen: Thomas Rosenboom, We zijn goed door het journalistencollectief De Wallenburgerpers. En ook nog: De Kepeshtriologie van meesterauteur Philip Roth (ik kwam door deze tiet niet heen), Renate Dorresteins Het geheim van de schrijver. Op de benedenetage liggen nog Paardejam, geschreven door een van de meest creatieve en originele kunstenaressen mij bekend: Charlotte Mutsaers, Eekhoorntje op lange weg (Inez van Wijk en Egbert Warries), de huidige bestseller Stoner (dàt was een verjaardagscadeau), geschreven door een lang vergeten John Williams  en tot slot Agatha Christies De giftige pen (deze titel is toeval, ik zweer het). Al die keurig gebonden blaadjes papier vechten om een plekje met twee kranten met hun bijlages en magazines.

‘Het moet wel een rotzooitje zijn, bij jou thuis’, hoor ik u denken. Ik geef toe: ‘Ja’.

Als u niet onder de indruk bent van deze bergen leesvoer, anders ik wel. Je staat soms te kijken van jezelf als je eens je wederwaardigheden optelt of opstapelt.


Je bent misschien wat je eet, maar zeker wat je leest. En daarom stel ik me als eerste kandidaat voor de Nobelprijs voor de lezer. Ik roep je op om mij te vergezellen.