31 januari 2014
In de vroege namiddag beklim ik fietsend de Willemsbrug. Het
is windstil. De lucht is bijna wit, als een glas water met een net opgeloste
paracetamol erin. Je kunt toch redelijk ver kijken, zelfs tot voorbij de
verderop gelegen Erasmusbrug. De vorm van die galante verbinding tussen noord
en zuid klieft als een gigantische rechtopstaande ijspegel het ruim. Nog verder
naar het westen schijnt de zon wit door het ijle wolkendek, alsof er een zwak
brandende ledlamp onder ijs brandt.
Ik draag een rode jas van dons, een groene fleecemuts met
flapjes en ook mijn handschoenen zijn aan. Heel zachtjes prikkelt de koude op mijn
voorhoofd en wangen.
Aan de overzijde van de brug laat ik me de helling afglijden en rij ik met een slakkengangetje naar huis.
Aan de overzijde van de brug laat ik me de helling afglijden en rij ik met een slakkengangetje naar huis.
Binnen gloeit de centrale verwarming. Mijn lief heeft thee
gezet, het kaarsje van het waxinelichtje schijnt flonkerend licht in de
siennakleurige thee. Waterdamp ontsnapt uit het tuutje van de pot. Er staat een
bruin aardewerken schaaltje klaar met vier plakjes ontbijtkoek.
Als alles op is, ga ik op de bank liggen.
Door een kier in het gordijn zie ik op de rand van onze vijver een merel. Hij is alleen. Hij kwettert niet om een wijfje. Zijn oranje snavel penseelt door de lucht. Hij hipt de vijver in en vanaf de hoogstgelegen aarde schept hij met zijn bekje een klein slokje water. Rap gaat hij weer op de houten rand van de bak zitten. Schichtig kijkt hij met zijn zwarte kraaloogjes om zich heen, en waagt zich meteen daarna weer het water in. Hij kan er staan. Een tel of drie doopt hij zijn buik en achterwerk in de oppervlakte van het water. Hij fladdert wat, hij spettert wat, gaat een paar keer met zijn kopje onder en springt weer op de rand.
Heeft een merel kippenvel? Hij kijkt er bij alsof hij ‘t h e l e m a a l niet koud heeft. Maar heb jij wel eens een geplukte kip gezien? Nou dan!
Als alles op is, ga ik op de bank liggen.
Door een kier in het gordijn zie ik op de rand van onze vijver een merel. Hij is alleen. Hij kwettert niet om een wijfje. Zijn oranje snavel penseelt door de lucht. Hij hipt de vijver in en vanaf de hoogstgelegen aarde schept hij met zijn bekje een klein slokje water. Rap gaat hij weer op de houten rand van de bak zitten. Schichtig kijkt hij met zijn zwarte kraaloogjes om zich heen, en waagt zich meteen daarna weer het water in. Hij kan er staan. Een tel of drie doopt hij zijn buik en achterwerk in de oppervlakte van het water. Hij fladdert wat, hij spettert wat, gaat een paar keer met zijn kopje onder en springt weer op de rand.
Heeft een merel kippenvel? Hij kijkt er bij alsof hij ‘t h e l e m a a l niet koud heeft. Maar heb jij wel eens een geplukte kip gezien? Nou dan!
Dit ritueeltje herhaalt zich een keer of drie, tot mijn oogjes
langzaam dichtvallen: "Dag vogels, dag bloemen, dag kinderen. Ssssssssssst."