bron: Wikipedia |
Ik peddel van de Kop ván Zuid, over de Laan óp Zuid nog
verder zuidwaarts. Binnen drie minuten al het eerste - en enig zichtbare - fluorgele
bord: ‘omleiding, fietsers volg… ‘. Mijn keuzes zijn beperkt:
óf tegen alle verkeer in de Beijerlandselaan (neen: de Boulevard op Zuid) op, óf
over de stoep. Over de stoep fiets ik langs de moskee. Tegels, klinkers, stoepje
op, stoepje af, bobbelig gras, fietspad. Als zware zuigers drijven mijn
dijbenen me verder naar de rand van de stad.
Via de Jacob Vrijstraat trap ik richting Barendrecht. Ik ga
eerst nog even de oude spoorweg op, als over een neergekwakte liniaal,
kaarsrecht langs een brede sloot. Maak dan bij een wegafzetting een U-bochtje linksom en zoef over de slingerende parallelweg,
terwijl ik bramen plukkende echtparen met blauwe lippen passeer, de tegenovergestelde
richting uit. Daarna zet ik met een
scherpe bocht naar rechts vaart naar de onderdoorgang van de snelweg.
Nog 400 meter. De zon danst door het bladerdek. Het landschap blikkert als een oude film op mijn netvlies. De lucht hemelt lichtblauw en de wolken donzen wit. Ik passeer enkele wijnkuipdikke wilgen en val in vrije vaart de tunnel in. Ik til mijn voeten van de pedalen, strek ze voor me uit en schreeuw: Jahoeh! in hoge b.
Nog 400 meter. De zon danst door het bladerdek. Het landschap blikkert als een oude film op mijn netvlies. De lucht hemelt lichtblauw en de wolken donzen wit. Ik passeer enkele wijnkuipdikke wilgen en val in vrije vaart de tunnel in. Ik til mijn voeten van de pedalen, strek ze voor me uit en schreeuw: Jahoeh! in hoge b.
Langzaam kom ik boven. Daar is het is volkomen stil. Aan Barendrechtse zijde
van de A-15 is voor het flink uitgedijde dorp een acht meter hoog talud opgeworpen.
Kleine bungalows staan in de schaduw van hun eigen aanplant te soezen. Flets-bietenrode
fietspaden brengen bezoekers veilig via hoofd- naar zij-aderen, naar
achtertuinen, naar schuurtjes.
Mijn rug onder mijn zwarte jasje wordt nat. Mijn neus fantaseert koffie. Centrum: nu naar links. Daar ga ik, op weg naar de Binnenbaan. Ik kom steeds minder mensen tegen. De deuren van het koffiehuis blijken dicht. Hm. Ik dwaal verder en spot ik in de verte een kerktoren. Ha! Kerk is kroeg is koffie. Over rechte paden begeef ik me richting mijn verlossing. Nu ja. Bij kerk 1: een gesloten fietsenwinkel, enkele net betrokken woningen en een grote kruising met verkeerslichten die zinloos aan- en uitfloepen. Kerk 2: witte toren lokte en blijkt een watertoren. Maar toch, daar bij de oude dorpskerk kijken enkele historische panden uit op een pleintje met een kroegje. Door de vensters boven het etablissement zweeft een zoete Weense wals me tegemoet. Ik hoor nog iets anders dat ik niet meteen kan thuisbrengen. Ik duw het voorwiel van mijn fiets in een gleuf en zet hem met een, met rode stof omwikkelde, ketting vast. Nu bord: ‘Ingang -->’. Onder een haagje van wijnbladeren door loop ik naar de entree van het café, een voormalige stal. Ik stap binnen en zie als een blind paard even niets meer.
Mijn rug onder mijn zwarte jasje wordt nat. Mijn neus fantaseert koffie. Centrum: nu naar links. Daar ga ik, op weg naar de Binnenbaan. Ik kom steeds minder mensen tegen. De deuren van het koffiehuis blijken dicht. Hm. Ik dwaal verder en spot ik in de verte een kerktoren. Ha! Kerk is kroeg is koffie. Over rechte paden begeef ik me richting mijn verlossing. Nu ja. Bij kerk 1: een gesloten fietsenwinkel, enkele net betrokken woningen en een grote kruising met verkeerslichten die zinloos aan- en uitfloepen. Kerk 2: witte toren lokte en blijkt een watertoren. Maar toch, daar bij de oude dorpskerk kijken enkele historische panden uit op een pleintje met een kroegje. Door de vensters boven het etablissement zweeft een zoete Weense wals me tegemoet. Ik hoor nog iets anders dat ik niet meteen kan thuisbrengen. Ik duw het voorwiel van mijn fiets in een gleuf en zet hem met een, met rode stof omwikkelde, ketting vast. Nu bord: ‘Ingang -->’. Onder een haagje van wijnbladeren door loop ik naar de entree van het café, een voormalige stal. Ik stap binnen en zie als een blind paard even niets meer.
‘Ruud Volmer onderuit geschopt. De scheidsrechter trekt de
rode kaart’. Geloei laait op.
‘Kom je je zoon halen?’ vraagt een stem voor me. Er wordt
gegrinnikt, ook door mij.
Een club mannen op barkrukken doemt langzaam voor me op. Achter me bevinden zich twee schermen waarop, op een appelgroen vlak lekkere kerels met plofdijen en ballonkuiten heen en weer dribbelen.
Een club mannen op barkrukken doemt langzaam voor me op. Achter me bevinden zich twee schermen waarop, op een appelgroen vlak lekkere kerels met plofdijen en ballonkuiten heen en weer dribbelen.
‘Sorry, ik ga even voor jullie langs’, vervolg ik mijn weg
naar de enige overgebleven kruk aan de bar.
Terwijl ik een schuimende cappuccino drink, kijken we stil naar de beelden. De mannen veren juichend op bij een formidabel (zal wel) doelpunt.
Terwijl ik een schuimende cappuccino drink, kijken we stil naar de beelden. De mannen veren juichend op bij een formidabel (zal wel) doelpunt.
Voor ik naar huis terugkeer, bezoek ik het toilet.
Zoals zo vaak beklim ik daartoe een trap (ja, inderdaad, je moet er ook vaak
een trap voor af...). Vertrouwd rammelen de deurknop en sluiting in mijn handen.
De pleebril verschuift gelukkig niet als een surfplank waar je plots met je billen op uitgegleden bent.
Ik was mijn handen en droog ze aan een kurkdroog blauw-wit geblokt handdoekje af.
Ik was mijn handen en droog ze aan een kurkdroog blauw-wit geblokt handdoekje af.
De terugweg brengt me aan de noordzijde van de snelweg langs een klein plasje. Ik ga daar eventjes op een afgetobd bankje zitten; donkerbruine planken ingekerfd met hartjes en vuile taal, en de zitting bevlekt
met grijze schoenafdrukken. Bij mijn voeten liggen twee hersluitbare plastic
zakjes - met het logootje van een wietplantje - tussen vier lege pakjes oranje
Rizla en een kapot gescheurde donkerblauwe versie van het merk Ruba. Riet en
elzenbladeren ruisen uit boven het verkeersgedruis. Golfjes wandelen rimpelend
over het zwarte wateroppervlak, waardoorheen een meerkoet trekt. Ganzen en
eenden grazen gras. Paarden hinniken in de stal nabij. Mijn adem stroomt
geruisloos in en uit.