Op weg van de Kop van Zuid naar het Centraal Station
begeleidt een reclamevliegtuigje mij. Het vliegt ter hoogte van de Erasmusbrug
heen en weer waardoor ik voortdurend in mijn linkeroor een brom hoor die me
doet denken aan zinderende dagen aan het strand. Helaas mis ik het warme zand
onder me en het wegzinken in een lome soezerigheid terwijl stemmen in de verte,
van kinderen die elkaar in zee iets toeroepen, steeds verder afzwakken naarmate
ik dieper in slaap zink.
Een uur geleden nog oefenden de helikopters van de televisie
de te volgen route die dunne mannen op Dali-achtige benen zouden nemen om te proberen weer een recordtijd neer te
zetten. Voor vandaag heb ik mijn twijfels of dat gaat lukken. De zon voel ik
weliswaar door mijn jas heen mijn rug verwarmen, maar mijn oren vriezen bijkans
van mijn kop door de straffe noordwesten wind. Afijn, nu voert de kleine eenmotorige
bromvlieg met een lint aan zijn reet even de boventoon.
Op de Koningshavenbrug komt een jongeman me tegemoet die vanaf de reling van de brug op een afstand van twintig centimeter argwanend wordt gevolgd door een nijlgans. Zijn beige oogje ziet er tezamen met de donkere siennakleurige vlek eromheen boos uit. Hun beider hoofden draaien met elkaar mee en ik bekijk hen beide; iets dat de jongen opmerkt. Hij trekt zijn linkerschouder een beetje naar binnen en wijkt voor me uit.
Bij het kruispunt ontwijk ik met moeite een bosje fietsers.
Vandaag rijden er meer fietsers in de stad dan normaliter tijdens de spits
vanaf het station in Utrecht naar de kilometers verderop gelegen universiteit.
Het lijkt in mijn stad wel een Tour de France op zijn jan-boeren-fluitjes. Deze fietsers echter worden niet door volgwagens voorzien van drank en spijs en reservebanden, zij zijn het zelf die als een kolonne eenpersoons cateringservicejes de lopers van vandaag bedienen. Menig wielrijder draagt een forse rugzak volgestouwd met flessen sportdrank en krentenbollen. En ze moeten nog flink doorfietsen ook, want voor je het weet is de loper die jij zou voorzien van opbeurende kreten of water al het punt gepasseerd waar je haar zou ontmoeten.
Het lijkt in mijn stad wel een Tour de France op zijn jan-boeren-fluitjes. Deze fietsers echter worden niet door volgwagens voorzien van drank en spijs en reservebanden, zij zijn het zelf die als een kolonne eenpersoons cateringservicejes de lopers van vandaag bedienen. Menig wielrijder draagt een forse rugzak volgestouwd met flessen sportdrank en krentenbollen. En ze moeten nog flink doorfietsen ook, want voor je het weet is de loper die jij zou voorzien van opbeurende kreten of water al het punt gepasseerd waar je haar zou ontmoeten.
Ik wandel verder richting Blaak die ik moet oversteken.
Dranghekken versperren me echter de doorgang. Wat nu? O ja, lang niet gedaan en
in vergetelheid geraakt, maar ik kan de Overblaak nemen, een traverse met
zieltogende winkeltjes en een niet-bezocht schaakmuseumpje. Ik neem de
Overblaak en kijk halverwege naar beneden. Daar komt een stroom lopers voorbij
als afgevallen boomblaadjes in een snelvliedende rivier. Het fluorgeel en -roze
is dit jaar een favoriete hardloopkleur. Velen kunnen blijkbaar niet meer
zonder muziek want vele oortjes zijn voorzien van ‘oortjes’.
Op het plein van de Binnenrotte wachten ondertussen
marktkraamhouders op klanten die vandaag niet zullen komen. Verveelde frietverkopers
staan in de deuropening van hun frietkot aan een sigaret te lurken. Tafels en
stoelen van de terrassen die parallel aan het plein liggen, zijn leeg; de leuke
bloemetjes en systematisch gerangschikte olie-peper-en-zoutstellen ten spijt.
Boven het plein vliegen nu schreeuwende nijlganzen verward door elkaar, alsof ze de rust van de Maasstad terug willen roepen. Ik steek de Meent over en wandel in het verlengde van de ondergronds liggende spoortunnel naar de Pompenburg. Uit te verte waaien onontcijferbare flarden tekst mijn richting uit: “(…) whaaaaeeeeeiiboo eeeeeeeh oooooh....en woooooh bieieiei...(..)”. Pas als ik bij het Hofplein aankom versta ik de omroeper: “ (…) vandaag is de verwachting, een heel voorzichtige verwachting, dat de eindtijd 2.08 uur zal zijn, maar dames en heren dat is echt een voorzichtige schatting...”.
Boven het plein vliegen nu schreeuwende nijlganzen verward door elkaar, alsof ze de rust van de Maasstad terug willen roepen. Ik steek de Meent over en wandel in het verlengde van de ondergronds liggende spoortunnel naar de Pompenburg. Uit te verte waaien onontcijferbare flarden tekst mijn richting uit: “(…) whaaaaeeeeeiiboo eeeeeeeh oooooh....en woooooh bieieiei...(..)”. Pas als ik bij het Hofplein aankom versta ik de omroeper: “ (…) vandaag is de verwachting, een heel voorzichtige verwachting, dat de eindtijd 2.08 uur zal zijn, maar dames en heren dat is echt een voorzichtige schatting...”.
Aan het Hofplein ligt het asfalt bezaaid met achtergelaten T-shirts
en sweaters, een hoeveelheid waar het Leger des Heils een jaar lang behoeftige
mensen van kan kleden. De massa lopers liet ze achter nadat ze tientallen
minuten voor het startschot hebben staan dribbelen en blauwbekken. De
prullenbakken puilen uit van volle waterflesjes en broodzakjes.
Mijn afspraak bevindt zich aan de achterzijde van het
station. Ik bekijk nog even de nieuwe pui en terwijl ik sta te wachten op mijn
geliefde rijdt een stoet witte veegwagentjes van de Roteb langs, op weg naar de
staart van de stoet marathonlopers. Op hun flanken staan dichtregels waarvan er
één zegt: “(…) ik zie je van verre komen en gaan (…)”.
Onze trein vertrekt om 12.05 uur.
De beste tijd van vandaag blijkt precies 2.05:00.
De beste tijd van vandaag blijkt precies 2.05:00.
© copy
right edith nijhof
13 april 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten